Zuid-Limburg 1845. Nadat de oogst is mislukt en er geen geld is om de pacht te betalen, wordt de familie Mullenders op straat gezet. Vader Sjeng en moeder Annekatrien, die hoog zwanger is, vertrekken met hun vijf kinderen naar Kerkrade – daar is werk in de kolenmijn.
Emma is veertien jaar en moet met haar vader en twee broers mee de mijn in. Het werk is zwaar en gevaarlijk. Emma ziet mensen om zich heen met kromgegroeide ruggen en vroegoude gezichten, en ze verafschuwt de gedachte om de rest van haar leven onder de grond te moeten werken. Op een dag wordt de mijn voor inspectie bezocht door de hoge heren van het dorp. Ook Rudolpf, de zoon van de landeigenaar, is daarbij. De barre omstandigheden waaronder de arbeiders werken worden voor de gelegenheid gecamoufleerd en de kinderen worden dieper in de mijn verborgen. Emma daagt Rudolf uit mee te gaan naar een van de onderste tunnels, zodat hij kan zien hoe het er echt aan toegaat onder de grond. Maar dan stort er een stuk gang in en Emma en Rudolf zitten opgesloten…